Soms kun je echt snakken naar een bepaalde smaak. Vaak is dat dan iets van vroeger. En niet eens iets dat nou persé erg lekker was, maar waarvan je je ineens bedenkt dat je dat nog wel eens zou willen proeven. Al was het alleen maar om dan te kunnen zeggen dat je het nog steeds niet zo heel erg lekker vindt. Of dat je er achter komt dat je het eigenlijk al heel erg lang mist.
Sommige smaken kun je niet meer vinden, of alleen met heel veel moeite, of ver van huis. Die heb je alleen nog als fotografisch materiaal opgeslagen in je herinnering. Een pakje Tjolk. Net te warm uit je rugzak in de Beekse Bergen of de Efteling bij een platgedrukt broodje met zompig geworden fruithagelslag. Caramelco. Uit blik. Niet te smeren zo plakkerig; je brood werd een slagveld en het glazuur sprong van je tanden. Banjo of caddy. Granini. Taaie, tamelijk smakeloze Donald Duck kauwgum, met een plakplaatje of een ministrip. Die kleine gauwgumpjes bij kapper Jan Hap tegenover de basisschool. 5 cent per stuk. En dan na een tijdje tien in je giechel omdat de smaak zo snel verdween. Tja, wat wil je voor 5 cent.
Sommige smaken zijn er nog wel, maar horen bij een bepaalde plek, of een bepaalde activiteit. De combinatie van een Oostenrijkse worst met zoute friet en zure ketchup op een warme zomerdag bij een hut naast het koude bergmeer. De friet gebakken in oud vet en de worst soms ook op een iets te taai kaiserbroodje. Warme melk met anijs bij oma ‘s avonds laat bij het kijken naar het Eurovisie songfestival. Melk met een velletje. En met een beetje geluk een Café Noir, waarvan je dan het suikerlaagje eraf likte. Een roze koek uit de schoolkantine. Het kleffe broodje met inmiddels koud geworden gebakken ei op weg naar het vakantieadres in Zeeland, Frankrijk of de Alpen. Vanzelfsprekend weg te spoelen met Capri Sun, of wat daar van over was nadat je liep te klooien met dat rietje. Een ijskoude limoncello aan een Italiaans plein bij een restaurantje verscholen in de schaduw van een kasteeltje waar je net de lekkerste pizza van je leven hebt gegeten. Zelden smaakt die limoncello thuis in je tuin hetzelfde. Zo ook met die superlekkere en toch heel voordelige wijn die met het geluid van de cicaden bij de ondergaande zon aan het zwembad bij je porno-villa in de Provence perfect paste bij dat lokale kaasje.
Sommige smaken haal je gewoon uit de winkel, als je dat zou willen, maar waarvan je je niet meer kunt voorstellen hoe het “mondgevoel” is. Een kaneelstok. Gekocht op de kermis, in zo’n gedraaid papier. Beter bijten, zodat je niet met een half klef gelikt stuk in je jaszak zat wanneer je in de botsauto’s ging. Lekker zo’n droog gevoel aan je tanden. Peultjes. Met zo’n draadje wanneer ze niet zijn afgehaald. Of Brinta. Warme melk, Brinta erin, suiker erop en dan net te lang gewacht zodat het een stevige dikke niet te nassen pap is geworden. Maar die smáák…
En sommige smaken zijn gewoon ronduit goor en wil je eigenlijk helemaal niet nog eens proeven, maar ergens zit er een klein stemmetje dat zegt dat je het best nog eens zou kunnen proberen. Gewoon, om te kijken of het nog steeds afschuwelijk is. Misschien dat je het je verkeerd hebt herinnerd? Balkenbrij, zoute niertjes met gebakken uitjes, of een plak zure zult op zo’n uitgedroogd stuk compact roggebrood. Blue Curaçao, Apfelkorn of Pisang Ambon. Misschien staat het nog ergens in een kast, onder een laag stof, bewaard na een fout feestje waar iemand anders er precies één slok uitgehaald heeft en het zonde leek om het weg te gooien. Ouderwets bittere witlof. Bloedworst. Smaakjes voor de liefhebbers, zeg maar.
Snakken naar smaakjes. Ik had dat laatst naar zoethout. Dat wilde ik eigenlijk ook gewoon niet, maar ik had me dat om de een of andere reden voor de geest gehaald. Het zit in hetzelfde herinneringenlaatje als zwart-witpoeder, nogablokken en droge kattenbrokjes. Dat laatste vanwege een stoer “oh ja, wedden dat je dat niet durft”-gevecht tussen 4-jarigen in een speeltuin. Maar dat terzijde.
Waar ik soms écht naar snak, is echte Belse friet met mayo, de originele, zoals die ooit gemaakt werd bij de kluis. Niet die neppe commerciële diepvriesdozenvariant van nu voor de massa. Nee, de heuse dikke patatten in een puntzak met een vette kledder verse friszure mayonaise. Te eten met je vingers of met zo’n klein houten tweepuntig vorkje, waardoor je knuisten altijd af te likken zijn vanwege dat laatste knoepertje dat in het puntje onderin verstopt zit. Soms rijden we naar Maastricht, puur en alleen voor een puntzak van Reitz, maar toch is dat niet hetzelfde.
Smaken verschillen, maar snakken doen we allemaal.
Comments are closed